afzetten

afzetten
{{afzetten}}{{/term}}
I 〈overgankelijk werkwoord〉
[afnemen en ergens neerzetten] enlever
[buiten werking stellen] arrêter
[amputeren] amputer
[oplichten] escroquer (qc. à qn.)
[afscheiden] clôturer
[van, tegen iets afduwen] repousser
[uit zijn ambt ontzetten] destituer
[op enige afstand plaatsen] écarter
[laten uitstappen] déposer
10 [markeren] marquer
11 [omboorden] galonner (de)
12 [van de hand doen] vendre
13 [de afmetingen, het verloop aanduiden] tracer
14 [laten bezinken, neerslaan] déposer
voorbeelden:
1   de bril afzetten retirer ses lunettes
     het geweer afzetten reposer son fusil
2   de radio afzetten éteindre la radio
3   een been afzetten amputer une jambe
4   een klant voor tien gulden afzetten truander un client de dix florins
5   een bouwterrein afzetten clôturer un terrain à bâtir
     het huis was door de politie afgezet la maison était cernée par la police
6   een boot afzetten dégager un bateau
     〈figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) s'insurger contre (qc., qn.)
     zich afzetten prendre appel
7   een koning afzetten détrôner un roi
8   de stoelen van de muur afzetten écarter les chaises du mur
     kwellende gedachten van zich afzetten chasser les idées noires de son esprit
9   een passagier bij de halte afzetten déposer un passager à l'arrêt
11  de zoom van een japon afzetten galonner le bord d'une robe
12  goederen afzetten vendre des marchandises
14  slib afzetten déposer du limon
II 〈onovergankelijk werkwoord〉
[snel afkomen] se jeter
[voor een sprong] prendre appel
voorbeelden:
1   op iemand komen afzetten foncer sur qn.
     er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten une masse de neige dévala de la pente

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Нужно сделать НИР?

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”